Een stukje telefoongeschiedenis
Er is geen twijfel mogelijk, er is veel veranderd op het gebied van telecommunicatie. Wat vroeger analoog was, is tegenwoordig bijna allemaal digitaal. Door de geavanceerde technieken die men tegenwoordig toepast, zijn er veel meer mogelijkheden ontstaan.
Een telefoon is nu een apparaat wat voor allerlei doeleinden gebruikt kan worden. Maar ook achter het oorspronkelijke gebruiksdoel, simpelweg bellen, schuilt tegenwoordig een totaal andere techniek. Laten we eens kijken wat er door de jaren heen zoal veranderd is.
De automatisering
De allereerste telefoonverbindingen kwamen tot stand in met de hand bediende centrales. Een telefoniste bediende een zogenaamde koordenpost. Een telefoontoestel had een slinger en als je daaraan draaide kreeg je een verbinding met de telefoniste. Vervolgens werd de verbinding fysiek met de hand tot stand gebracht door de juiste koorden in de juiste aansluitingen te steken. De telefoons van deze tijd waren voornamelijk gemaakt van plaatstaal. Plastic materialen bestonden vrijwel niet.
Vanaf de jaren twintig kwam telefonie steeds meer in opkomst en ontstond een algemene Nederlandse Rijkstelefoondienst (later bekend als PTT). Vanaf 1930 werd begonnen met het automatiseren van het netwerk, met grotendeels Siemens & Halske apparatuur. Dit had als voordeel dat de abonnee met behulp van een kiesschijf voortaan zelf een verbinding met een andere aansluiting kan maken.
De Tweede Wereldoorlog heeft grote impact op de automatiseringsplannen gehad, maar het Nederlandse telefoonnet was in 1963 geheel geautomatiseerd, als tweede land ter wereld. Alleen Zweden was ons voor.
In Nederland toegepaste telefoons met kiesschijf vanaf 1930:



De eerste kunststoffen
In de jaren dertig kwam een nieuw materiaal in opkomst, bakeliet. Het materiaal was goedkoper dan ijzer, zeker in die tijd. Daarbij was het ook in relatief veel vormen te persen. In veel apparaten zoals radio’s begonnen de fabrikanten gebruik te maken van bakeliet. Ook kon men er gehele behuizingen van fabriceren. Dat was één van de aspecten die ook interessant waren voor het produceren van telefoontoestellen. Telefoons uit de jaren 30, 40, 50 en vroege jaren 60 kenmerken zich door hun (dan wel gedeeltelijke) bakelieten behuizing.

Bakeliet is een zogenaamde thermoharder, een materiaal dat niet smelt als het wordt verhit. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld ABS, dat is een thermoplast. Dat brengt ons ook tot het materiaal dat gezien kan worden als een opvolger van bakeliet.
Rond 1960 verschenen in Europa de eerste plastic telefoons. Dat was iets wat heel vernieuwend was in die tijd. Niet langer waren telefoons alleen maar zwart, het was nu mogelijk geworden om allerlei kleuren plastic telefoons te maken. Toch waren de meeste telefoons die toen geïntroduceerd werden voorzien van een grijze kleur. Pas in de jaren zeventig kwam er meer kleur in Europa.
Een goed voorbeeld is de T65 telefoon. De introductie van de standaard grijze versie was in 1965, de gekleurde varianten verschenen in 1972 en 1973.

De druktoetstelefoon
Dan nu weer een wijziging in de techniek, maar ook nog een beetje in het uiterlijk van de telefoon. In de jaren zeventig kwamen namelijk nieuwe computergestuurde centrales in gebruik. Daarmede ook de eerste normale consumententelefoons met druktoetsen. Deze maakten gebruik van een geheel nieuwe kiesmethode: Toon Druktoets Keuze (TDK/DTMF). Kiezen met druktoetsen gaat sneller dan met een kiesschijf, een groot voordeel. In Nederland was de eerste telefoon met druktoetsen én toonkiezen de T65-TDK (1974).

Om te voorkomen dat mensen die bedreven waren met de rekenmachine te snel een nummer zouden kiezen, is de opstelling van de toetsen op een TDK-telefoon anders. Het te snel kiezen van een nummer resulteerde in een telefooncentrale die flink in de knoop zat.
In de jaren tachtig kwamen er, voor abonnees die nog op oude centrales aangesloten waren, telefoons met druktoetsen die een kiesschijf simuleren. Deze hebben de aanduiding IDK (van Impuls Druktoets Keuze) en hebben geen * of # toets links en rechts van de 0. In de tachtiger jaren kwamen ook de eerste kleine huiscentrales van de PTT, de Klaverviercentrale. Deze centrale is geschikt voor maximaal vier toestellen en werd gemaakt door Ericsson en de NSEM. Er bestaan IDK en IDK/TDK versies. De opvolger van de Klaverviercentrale is de Homevox, die in veel uitvoeringen leverbaar was. Allemaal prima kwaliteit ware het niet dat in veel gevallen de IDK-uitvoeringen van de Klavervier onbruikbaar zijn geworden.

Open markt en huidige tijd
In 1989 wordt de PTT geprivatiseerd, waardoor de telecommarkt open gaat voor andere partijen. Dit luidde het definitieve einde van het PTT-monopolie in, waardoor voor consumenten een veel grotere keus in telefoonapparatuur op de legale markt verscheen.
In de jaren negentig kwam PTT Telecom met een aantal nieuwe functionaliteiten, zoals Telewekker, Nummerweergave. De flash-toets kwam als vervanger voor de verouderde aardtoets. De aardtoets zit bij een T65 (indien uitgerust) rechtsonder de kiesschijf. Een korte tik op het haakcontact geeft hetzelfde effect als het indrukken van de flashtoets.
Tegenwoordig wordt de echte vaste telefoon steeds verder verdrukt door mobiele- en draadloze telefoons. Toch is het aantal vaste aansluitingen de laatste jaren niet meer spectaculair afgenomen. Dit komt doordat veel providers drie-in-één pakketten aanbieden. De vertrouwde groene telefooncel is echter geheel uit het straatbeeld verdwenen. Dat komt niet alleen door vandalisme, maar ook doordat ze steeds minder gebruikt worden waardoor de exploitatie door KPN niet meer rendabel was.
De komst van glasvezeltechniek betekent dat er veel meer aansluitingen in één kabel passen. Inmiddels is glasvezeltechniek in een groot deel van Nederland uitgerold en beschikbaar voor allerlei datacommunicatie zoals telefoon en internet.